blijven (v) (aanhouden) | weiter tun (v) (aanhouden) |
blijven (v) (verblijven) | verweilen (v) (verblijven) |
blijven (v) (duur) | bleiben (v) (duur) |
blijven (v) (tijd) | bleiben (v) (tijd) |
blijven (v) (algemeen) | bleiben (v) (algemeen) |
blijven (v) (plaats) | bleiben (v) (plaats) |
blijven (v) (aanhouden) | bleiben (v) (aanhouden) |
blijven (v) (verblijven) | bleiben (v) (verblijven) |