scheiden
(n)
(n)
(technisch)
|
separação
(f)
(n)
(technisch)
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
dividir
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
desligar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
separar de
(v)
(intransitief)
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
mutilar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
desligar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
separar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
dividir
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
dissociar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
dividir
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
separar de
(v)
(afscheiden)
|
scheiden
(n)
(v)
(relatie)
|
romper
(v)
(relatie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
rompido
rompem
rompes
rompiam
rompias
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
apartar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
desconectar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
desligar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
separar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
mutilar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
desconectar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
dividir
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
desconectar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
desassociar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
apartar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
cortar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
desligar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
separar de
(v)
(ongeval)
|
scheiden
(n)
(v)
(relatie)
|
separar-se
(v)
(relatie)
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
desligar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
separar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
mutilar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
dissociar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
dividir
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
desassociar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
desassociar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
apartar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
desconectar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(relatie)
|
terminar
(v)
(relatie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
terminado
terminam
terminas
terminavam
terminavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
separar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
mutilar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(mensen)
|
separar-se
(v)
(mensen)
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
cortar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
dissociar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
cortar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
separar de
(v)
(voorwerpen)
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
cortar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
apartar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
separar de
(v)
(grens)
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
desconectar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(relatie)
|
acabar
(v)
(relatie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
acabado
acabam
acabas
acabavam
acabavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
separar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
dissociar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
dividir
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
desassociar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
desassociar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
apartar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
dissociar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
desligar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
desligar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desligado
desligam
desligas
desligavam
desligavas
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
mutilar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
mutilar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
separar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
cortar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
dissociar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
cortar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
separar de
(v)
(Chemie)
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
cortar
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
cortado
cortam
cortas
cortavam
cortavas
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
apartar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
separar de
(v)
(scheidingsmuur)
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
desconectar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(afscheiden)
|
desassociar
(v)
(afscheiden)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(scheidingsmuur)
|
separar
(v)
(scheidingsmuur)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
separado
separam
separas
separavam
separavas
|
scheiden
(n)
(v)
(voorwerpen)
|
mutilar
(v)
(voorwerpen)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
mutilado
mutilam
mutilas
mutilavam
mutilavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
desconectar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desconectado
desconectam
desconectas
desconectavam
desconectavas
|
scheiden
(n)
(v)
(ongeval)
|
dividir
(v)
(ongeval)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dividido
dividem
divides
dividiam
dividias
|
scheiden
(n)
(v)
(Chemie)
|
dissociar
(v)
(Chemie)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
dissociado
dissociam
dissocias
dissociavam
dissociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(intransitief)
|
desassociar
(v)
(intransitief)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
desassociado
desassociam
desassocias
desassociavam
desassociavas
|
scheiden
(n)
(v)
(grens)
|
apartar
(v)
(grens)
|
gescheiden
scheiden
scheidt
scheidde
scheidden
|
apartado
apartam
apartas
apartavam
apartavas
|