Scheiden — Nederlandse Spaans vertaling47 vertalingen gevonden

scheiden (n) (n) (technisch) separación (f) (n) (technisch)
scheiden (n) (v) (ongeval) dividir (v) (ongeval)
scheiden (n) (v) (intransitief) disociar (v) (intransitief)
scheiden (n) (v) (Chemie) dividir (v) (Chemie)
scheiden (n) (v) (mensen) separarse (v) (mensen)
scheiden (n) (v) (Chemie) desconectar (v) (Chemie)
scheiden (n) (v) (intransitief) separar de (v) (intransitief)
scheiden (n) (v) (afscheiden) desconectar (v) (afscheiden)
scheiden (n) (v) (voorwerpen) disociar (v) (voorwerpen)
scheiden (n) (v) (voorwerpen) separar (v) (voorwerpen)
scheiden (n) (v) (ongeval) separar (v) (ongeval)
scheiden (n) (v) (voorwerpen) dividir (v) (voorwerpen)
scheiden (n) (v) (afscheiden) separar de (v) (afscheiden)
scheiden (n) (v) (voorwerpen) separarse (v) (voorwerpen)
scheiden (n) (v) (grens) dividir (v) (grens)
scheiden (n) (v) (ongeval) disociar (v) (ongeval)
scheiden (n) (v) (relatie) separarse (v) (relatie)
scheiden (n) (v) (voorwerpen) desconectar (v) (voorwerpen)
scheiden (n) (v) (grens) separar de (v) (grens)
scheiden (n) (v) (relatie) terminar con una relación (v) (relatie)
scheiden (n) (v) (Chemie) disociar (v) (Chemie)
scheiden (n) (v) (ongeval) separarse (v) (ongeval)
scheiden (n) (v) (grens) separar (v) (grens)
scheiden (n) (v) (relatie) romper (v) (relatie)
scheiden (n) (v) (grens) separarse (v) (grens)
scheiden (n) (v) (scheidingsmuur) desconectar (v) (scheidingsmuur)
scheiden (n) (v) (scheidingsmuur) dividir (v) (scheidingsmuur)
scheiden (n) (v) (grens) disociar (v) (grens)
scheiden (n) (v) (afscheiden) separar (v) (afscheiden)
scheiden (n) (v) (ongeval) separar de (v) (ongeval)
scheiden (n) (v) (intransitief) desconectar (v) (intransitief)
scheiden (n) (v) (scheidingsmuur) separar de (v) (scheidingsmuur)
scheiden (n) (v) (afscheiden) separarse (v) (afscheiden)
scheiden (n) (v) (intransitief) dividir (v) (intransitief)
scheiden (n) (v) (intransitief) separarse (v) (intransitief)
scheiden (n) (v) (scheidingsmuur) separar (v) (scheidingsmuur)
scheiden (n) (v) (afscheiden) dividir (v) (afscheiden)
scheiden (n) (v) (scheidingsmuur) separarse (v) (scheidingsmuur)
scheiden (n) (v) (grens) desconectar (v) (grens)
scheiden (n) (v) (voorwerpen) separar de (v) (voorwerpen)
scheiden (n) (v) (afscheiden) disociar (v) (afscheiden)
scheiden (n) (v) (scheidingsmuur) disociar (v) (scheidingsmuur)
scheiden (n) (v) (intransitief) separar (v) (intransitief)
scheiden (n) (v) (Chemie) separar (v) (Chemie)
scheiden (n) (v) (ongeval) desconectar (v) (ongeval)
scheiden (n) (v) (Chemie) separar de (v) (Chemie)
scheiden (n) (v) (Chemie) separarse (v) (Chemie)
Scheiden Voorbeelden1 Bijvoorbeeld gevonden
door een afbrekingsteken scheiden escribir con guión
Vertalen Scheiden in andere talen
Vertalen scheiden in Engels
Vertalen scheiden in Duits
Vertalen scheiden in Frans
Vertalen scheiden in Italiaans
Vertalen scheiden in Portugees
Vertalen scheiden in Sloveens
Vertalen scheiden in Pools
Vertalen scheiden in Tsjechisch