haar
(n)
(n)
(algemeen)
|
poil
(m)
(n)
(algemeen)
|
|
haar
(n)
(n)
(lichaam)
|
poil
(m)
(n)
(lichaam)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
sa
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
sa
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
ses
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
son
(m)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
ses
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
son
(m)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.)
|
sa
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.)
|
son
(m)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - mv.)
|
ses
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - mv.)
|
|
haar
(n)
(o)
(persoonlijk vnw. - lijdend vw.)
|
la
(o)
(persoonlijk vnw. - lijdend vw.)
|
|
haar
(n)
(o)
(persoonlijk vnw. - lijdend vw.)
|
les
(o)
(persoonlijk vnw. - lijdend vw.)
|
|
haar
(n)
(o)
(persoonlijk vnw. - meewerkend vw.)
|
à elle
(o)
(persoonlijk vnw. - meewerkend vw.)
|
|
haar
(n)
(o)
(persoonlijk vnw. - meewerkend vw.)
|
lui
(o)
(persoonlijk vnw. - meewerkend vw.)
|
Haar Voorbeelden4 voorbeelden gevonden
|
haar ten huwelijk vragen
|
faire une demande en mariage
|
|
van haar
|
à elle
|
|
van haar
|
la sienne
|
|
van haar
|
le sien
|
Vertalen Haar in andere talen
