haar
(n)
|
sie
|
|
haar
(n)
(n)
|
Haar
(n)
(n)
|
|
haar
(n)
(n)
(lichaam)
|
Haar
(n)
(n)
(lichaam)
|
|
haar
(n)
(n)
(algemeen)
|
Haar
(n)
(n)
(algemeen)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
ihr
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
Ihre
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. mv.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - mv.)
|
seine
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - mv.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.)
|
sein
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.)
|
|
haar
(n)
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
Ihre
(a)
(bezittelijk bijvoeglijk nw. - vr. enk.)
|
|
haar
(n)
(o)
(persoonlijk vnw. - meewerkend vw.)
|
ihr
(o)
(persoonlijk vnw. - meewerkend vw.)
|
|
haar
(n)
(o)
(persoonlijk vnw. - lijdend vw.)
|
sie
(o)
(persoonlijk vnw. - lijdend vw.)
|
Vertalen Haar in andere talen
