samenleven (n) (n) (algemeen) | cohabitation (n) (algemeen) |
samenleven (n) (v) (relatie) | cohabit (v) (relatie) |
samenleven (n) (v) (ongehuwd paar) | shack up (v) (ongehuwd paar) |
samenleven (n) (v) (samenwonen) | live together (v) (samenwonen) |
samenleven (n) (v) (ongehuwd paar) | live together (v) (ongehuwd paar) |
samenleven (n) (v) (samenwonen) | cohabit (v) (samenwonen) |
samenleven (n) (v) (relatie) | live together (v) (relatie) |
samenleven (n) (v) (mensen) | live together (v) (mensen) |
samenleven (n) (v) (ongehuwd paar) | shack up together (v) (ongehuwd paar) |