Opleggen — Nederlandse Duits vertaling15 vertalingen gevonden

opleggen (n) (n) (rechten) Vorladung (f) (n) (rechten)
opleggen (n) (v) (belastingen) auferlegen (v) (belastingen)
opleggen (n) (v) (belastingen heffen) erheben (v) (belastingen heffen)
opleggen (n) (v) (bevelen) auferlegen (v) (bevelen)
opleggen (n) (v) (aanbrengen) applizieren (v) (aanbrengen)
opleggen (n) (v) (aanbrengen) verabreichen (v) (aanbrengen)
opleggen (n) (v) (belastingen heffen) auferlegen (v) (belastingen heffen)
opleggen (n) (v) (bevelen) gebieten (v) (bevelen)
opleggen (n) (v) (aanbrengen) auftragen (v) (aanbrengen)
opleggen (n) (v) (regel) auferlegen (v) (regel)
opleggen (n) (v) (dwingen) verpflichten (v) (dwingen)
opleggen (n) (v) (straf) auferlegen (v) (straf)
opleggen (n) (v) (regel) diktieren (v) (regel)
opleggen (n) (v) (wetten) vorschreiben (v) (wetten)
opleggen (n) (v) (dwingen) zwingen (v) (dwingen)
Opleggen Voorbeelden3 voorbeelden gevonden
een boete opleggen ein Bußgeld auferlegen
een boete opleggen eine Geldstrafe auferlegen
het er dik opleggen dick auftragen
Vertalen Opleggen in andere talen
Vertalen opleggen in Engels
Vertalen opleggen in Frans
Vertalen opleggen in Italiaans
Vertalen opleggen in Spaans
Vertalen opleggen in Portugees
Vertalen opleggen in Sloveens
Vertalen opleggen in Pools
Vertalen opleggen in Tsjechisch