een
(m)
|
eins
|
een
(m)
|
ein
|
een
(m)
(n)
(hoofdtelwoord)
|
eins
(f)
(n)
(hoofdtelwoord)
|
een
(m)
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
eine
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
een
(m)
(a)
(algemeen)
|
eine
(a)
(algemeen)
|
een
(m)
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
irgendeine
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
een
(m)
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
irgendein
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
een
(m)
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
ein
(a)
(onbepaald bijvoeglijk naamwoord)
|
een
(m)
(a)
(algemeen)
|
ein
(a)
(algemeen)
|
een
(m)
(a)
(hoofdtelwoord)
|
ein
(a)
(hoofdtelwoord)
|
een
(m)
(v)
|
prägen
(v)
|
een
(m)
(o)
(onbepaald lidwoord)
|
eine
(o)
(onbepaald lidwoord)
|
een
(m)
(o)
(hoofdtelwoord)
|
einer
(o)
(hoofdtelwoord)
|
een
(m)
(o)
(hoofdtelwoord)
|
eins
(o)
(hoofdtelwoord)
|
een
(m)
(o)
(onbepaald lidwoord)
|
ein
(o)
(onbepaald lidwoord)
|
een
(m)
(o)
(hoofdtelwoord)
|
eine
(o)
(hoofdtelwoord)
|