Bezit — Nederlandse Duits vertaling10 vertalingen gevonden

bezit (n) (n) (eigendom) Besitzstück (n) (n) (eigendom)
bezit (n) (n) (vermogen) Vermögen (n) (n) (vermogen)
bezit (n) (n) (vermogen) Besitz (m) (n) (vermogen)
bezit (n) (n) (eigendom) Besitz (m) (n) (eigendom)
bezit (n) (n) (bezittingen) Habe (f) (n) (bezittingen)
bezit (n) (n) (eigenaarschap) Eigentum (n) (n) (eigenaarschap)
bezit (n) (n) (bezittingen) Eigentum (n) (n) (bezittingen)
bezit (n) (n) (eigenaarschap) Besitz (m) (n) (eigenaarschap)
bezit (n) (n) (huis) Eigentum (n) (n) (huis)
bezit (n) (n) (bezittingen) Besitz (m) (n) (bezittingen)
Bezit Voorbeelden2 voorbeelden gevonden
gehuurd bezit gemieteter Besitz
privé-bezit Privatbesitz
Vertalen Bezit in andere talen
Vertalen bezit in Engels
Vertalen bezit in Frans
Vertalen bezit in Italiaans
Vertalen bezit in Spaans
Vertalen bezit in Portugees
Vertalen bezit in Sloveens
Vertalen bezit in Pools
Vertalen bezit in Tsjechisch