worden
(n)
(n)
(begin)
|
ursprung
(n)
(n)
(begin)
|
worden
(n)
(v)
(algemeen)
|
bliva
(v)
(algemeen)
|
geworden
worden
wordt
werd
werden
|
bliven
bliver
bliver
blev
blev
|
worden
(n)
(v)
(uitgroeien tot)
|
bli
(v)
(uitgroeien tot)
|
geworden
worden
wordt
werd
werden
|
bliven
blir
blir
blev
blev
|
worden
(n)
(v)
(uitgroeien tot)
|
utvecklas till
(v)
(uitgroeien tot)
|
worden
(n)
(v)
(uitgroeien tot)
|
bliva
(v)
(uitgroeien tot)
|
geworden
worden
wordt
werd
werden
|
bliven
bliver
bliver
blev
blev
|
worden
(n)
(v)
(algemeen)
|
bli
(v)
(algemeen)
|
geworden
worden
wordt
werd
werden
|
bliven
blir
blir
blev
blev
|
worden
(n)
(v)
(algemeen)
|
utvecklas till
(v)
(algemeen)
|