vastklemmen (n) (v) (vastgrijpen) | omsluta (v) (vastgrijpen) |
vastklemmen (n) (v) (Gewicht) | klämma fast (v) (Gewicht) |
vastklemmen (n) (v) (vastgrijpen) | hålla hårt (v) (vastgrijpen) |
vastklemmen (n) (v) (vastgrijpen) | krama (v) (vastgrijpen) |
vastklemmen (n) (v) (vastgrijpen) | gripa hårt (v) (vastgrijpen) |
vastklemmen (n) (v) (timmerwerk) | spänna fast (v) (timmerwerk) |
vastklemmen (n) (v) (algemeen) | klämma ihop (v) (algemeen) |
vastklemmen (n) (v) (timmerwerk) | klämma fast (v) (timmerwerk) |