zakken
(n)
(n)
(temperatuur)
|
caduta
(f)
(n)
(temperatuur)
|
zakken
(n)
(n)
(temperatuur)
|
ribasso
(m)
(n)
(temperatuur)
|
zakken
(n)
(n)
(prijzen)
|
abbassamento
(m)
(n)
(prijzen)
|
zakken
(n)
(n)
(temperatuur)
|
calo
(m)
(n)
(temperatuur)
|
zakken
(n)
(n)
(temperatuur)
|
abbassamento
(m)
(n)
(temperatuur)
|
zakken
(n)
(n)
(prijzen)
|
calo
(m)
(n)
(prijzen)
|
zakken
(n)
(n)
(prijzen)
|
caduta
(f)
(n)
(prijzen)
|
zakken
(n)
(n)
(prijzen)
|
ribasso
(m)
(n)
(prijzen)
|
zakken
(n)
(v)
(aantal)
|
abbassarsi
(v)
(aantal)
|
zakken
(n)
(v)
(prijzen)
|
calare
(v)
(prijzen)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
calando
calano
cali
calavano
calavi
|
zakken
(n)
(v)
(aantal)
|
diminuire
(v)
(aantal)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
diminuendo
diminuisci
diminuiscono
diminuivano
diminuivi
|
zakken
(n)
(v)
(niveau)
|
scendere
(v)
(niveau)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
scendendo
scendi
scendono
scendevano
scendevi
|
zakken
(n)
(v)
(examen)
|
non superare
(v)
(examen)
|
zakken
(n)
(v)
(aantal)
|
calare
(v)
(aantal)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
calando
calano
cali
calavano
calavi
|
zakken
(n)
(v)
(examen)
|
essere bocciato in
(v)
(examen)
|
zakken
(n)
(v)
(prijzen)
|
scendere
(v)
(prijzen)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
scendendo
scendi
scendono
scendevano
scendevi
|
zakken
(n)
(v)
(niveau)
|
abbassarsi
(v)
(niveau)
|
zakken
(n)
(v)
(niveau)
|
diminuire
(v)
(niveau)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
diminuendo
diminuisci
diminuiscono
diminuivano
diminuivi
|
zakken
(n)
(v)
(aantal)
|
scendere
(v)
(aantal)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
scendendo
scendi
scendono
scendevano
scendevi
|
zakken
(n)
(v)
(prijzen)
|
abbassarsi
(v)
(prijzen)
|
zakken
(n)
(v)
(niveau)
|
calare
(v)
(niveau)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
calando
calano
cali
calavano
calavi
|
zakken
(n)
(v)
(prijzen)
|
diminuire
(v)
(prijzen)
|
gezakt
zakt
zakken
zakte
zakten
|
diminuendo
diminuisci
diminuiscono
diminuivano
diminuivi
|