opmaken
(v)
(Geld)
|
dépenser
(v)
(Geld)
|
opmaken
(v)
(beslissing)
|
inférer
(v)
(beslissing)
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
gaspiller
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient gaspillé
aies gaspillé
gaspille
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
dépenser
(v)
(opgebruiken)
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
dissiper
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient dissipé
aies dissipé
dissipe
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
gaspiller
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient gaspillé
aies gaspillé
gaspille
|
opmaken
(v)
(drukken)
|
faire la mise en page
(v)
(drukken)
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
consumer
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient consumé
aies consumé
consume
|
opmaken
(v)
(schoonheidsverzorging)
|
maquiller
(v)
(schoonheidsverzorging)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient maquillé
aies maquillé
maquille
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
épuiser
(v)
(opgebruiken)
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
gâcher
(v)
(opgebruiken)
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
user
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient usé
aies usé
use
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
consumer
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient consumé
aies consumé
consume
|
opmaken
(v)
(bed)
|
faire
(v)
(bed)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient fait
aies fait
fais
|
opmaken
(v)
(beslissing)
|
déduire
(v)
(beslissing)
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
user
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient usé
aies usé
use
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
gâcher
(v)
(Geld)
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
épuiser
(v)
(Geld)
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
dissiper
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient dissipé
aies dissipé
dissipe
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
engloutir
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
aient englouti
aies englouti
engloutis
|