opmaken
(v)
(bed)
|
hacer
(v)
(bed)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
hecho
hacen
haces
hacían
hacías
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
consumir
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
consumido
consumes
consumen
consumías
consumían
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
derrochar
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
derrochado
derrochas
derrochan
derrochaban
derrochabas
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
dilapidar
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
dilapidado
dilapidan
dilapidas
dilapidabas
dilapidaban
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
despilfarrar
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
despilfarrado
despilfarran
despilfarras
despilfarraban
despilfarrabas
|
opmaken
(v)
(schoonheidsverzorging)
|
pintar
(v)
(schoonheidsverzorging)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
pintado
pintan
pintas
pintabas
pintaban
|
opmaken
(v)
(schoonheidsverzorging)
|
maquillar
(v)
(schoonheidsverzorging)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
maquillado
maquillan
maquillas
maquillabas
maquillaban
|
opmaken
(v)
(drukken)
|
exponer
(v)
(drukken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
expuesto
expones
exponen
exponían
exponías
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
despilfarrar
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
despilfarrado
despilfarran
despilfarras
despilfarraban
despilfarrabas
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
disipar
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
disipado
disipas
disipan
disipabas
disipaban
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
gastar
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
gastado
gastan
gastas
gastaban
gastabas
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
agotar
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
agotado
agotas
agotan
agotaban
agotabas
|
opmaken
(v)
(beslissing)
|
derivar
(v)
(beslissing)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
derivado
derivas
derivan
derivabas
derivaban
|
opmaken
(v)
(drukken)
|
disponer
(v)
(drukken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
dispuesto
dispones
disponen
disponías
disponían
|
opmaken
(v)
(beslissing)
|
deducir
(v)
(beslissing)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
deducido
deducen
deduces
deducías
deducían
|
opmaken
(v)
(opgebruiken)
|
disipar
(v)
(opgebruiken)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
disipado
disipas
disipan
disipabas
disipaban
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
gastar
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
gastado
gastan
gastas
gastaban
gastabas
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
agotar
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
agotado
agotas
agotan
agotaban
agotabas
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
derrochar
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
derrochado
derrochas
derrochan
derrochaban
derrochabas
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
dilapidar
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
dilapidado
dilapidan
dilapidas
dilapidabas
dilapidaban
|
opmaken
(v)
(Geld)
|
consumir
(v)
(Geld)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
consumido
consumes
consumen
consumías
consumían
|
opmaken
(v)
(beslissing)
|
inferir
(v)
(beslissing)
|
opgemaakt
maken op
maakt op
maakte op
maakten op
|
inferido
infieren
infieres
inferían
inferías
|