vervallen
(n)
(n)
(terugvallen)
|
Rückfall
(m)
(n)
(terugvallen)
|
vervallen
(n)
(n)
(terugvallen)
|
abfallen
(n)
(n)
(terugvallen)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
abgefallen
fallen ab
fällst ab
fielen ab
fielst ab
fall(e) ab
|
vervallen
(n)
(a)
(algemeen)
|
heruntergekommen
(a)
(algemeen)
|
vervallen
(n)
(a)
|
fällig
(a)
|
vervallen
(n)
(a)
(verwaarloosd)
|
verfallen
(a)
(verwaarloosd)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
verfallen
verfallen
verfällst
verfielen
verfielst
verfall(e)
|
vervallen
(n)
(a)
(algemeen)
|
verfallen
(a)
(algemeen)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
verfallen
verfallen
verfällst
verfielen
verfielst
verfall(e)
|
vervallen
(n)
(a)
(verwaarloosd)
|
verwahrlost
(a)
(verwaarloosd)
|
vervallen
(n)
(a)
(algemeen)
|
verwahrlost
(a)
(algemeen)
|
vervallen
(n)
(v)
(gebouw)
|
vermodern
(v)
(gebouw)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
vermodert
vermodern
vermoderst
vermoderten
vermodertest
vermod(e)re
|
vervallen
(n)
(v)
(bankwezen)
|
fällig werden
(v)
(bankwezen)
|
vervallen
(n)
(v)
(gebouw)
|
zerfallen
(v)
(gebouw)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
zerfallen
zerfällst
zerfallen
zerfielst
zerfielen
zerfall(e)
|
vervallen
(n)
(v)
(bankwezen)
|
verfallen
(v)
(bankwezen)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
verfallen
verfallen
verfällst
verfielen
verfielst
verfall(e)
|
vervallen
(n)
(v)
(terugvallen)
|
abfallen
(v)
(terugvallen)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
abgefallen
fallen ab
fällst ab
fielen ab
fielst ab
fall(e) ab
|
vervallen
(n)
(v)
(vergunning)
|
verfallen
(v)
(vergunning)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
verfallen
verfallen
verfällst
verfielen
verfielst
verfall(e)
|
vervallen
(n)
(v)
(beschaving)
|
verfallen
(v)
(beschaving)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
verfallen
verfallen
verfällst
verfielen
verfielst
verfall(e)
|
vervallen
(n)
(v)
(terugvallen)
|
zurückfallen
(v)
(terugvallen)
|
vervallen
(n)
(v)
(vergunning)
|
ungültig werden
(v)
(vergunning)
|
vervallen
(n)
(v)
(vergunning)
|
ablaufen
(v)
(vergunning)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
abgelaufen
laufen ab
läufst ab
liefst ab
liefen ab
lauf(e) ab
|
vervallen
(n)
(v)
(algemeen)
|
verfallen
(v)
(algemeen)
|
vervallen
vervalt
vervallen
verviel
vervielen
|
verfallen
verfallen
verfällst
verfielen
verfielst
verfall(e)
|