opdagen (v) (verschijnen) | bli synlig (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (persoon) | dyka upp (v) (persoon) |
opdagen (v) (verschijnen) | komma (n) (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (persoon) | visa sig (v) (persoon) |
opdagen (v) (persoon) | bli synlig (v) (persoon) |
opdagen (v) (persoon) | komma (n) (v) (persoon) |
opdagen (v) (persoon) | framträda (v) (persoon) |
opdagen (v) (verschijnen) | visa sig (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (verschijnen) | materialisera sig (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (verschijnen) | uppträda (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (verschijnen) | framträda (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (verschijnen) | dyka upp (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (verschijnen) | uppenbara sig (v) (verschijnen) |
opdagen (v) (persoon) | uppträda (v) (persoon) |
niet komen opdagen | inte infinna sig |
niet komen opdagen | utebli |