Veroorzaken — Nederlandse Portugees vertaling89 vertalingen gevonden

veroorzaken (v) (teweegbrengen) desencadear (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (schade) causar (v) (schade)
veroorzaken (v) (opstand) causar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (algemeen) levar a (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) incitar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (schade) ocasionar (v) (schade)
veroorzaken (v) (opstand) acarretar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (schade) instigar (v) (schade)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) dar início (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (schade) acarretar (v) (schade)
veroorzaken (v) (algemeen) trazer a tona (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (ramp) provocar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (ramp) trazer a tona (v) (ramp)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) acarretar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (ramp) incitar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (ramp) ocasionar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (schade) levar a (v) (schade)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) começar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (opstand) criar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (schade) dar início (v) (schade)
veroorzaken (v) (opstand) trazer (v) (opstand)
veroorzaken (v) (ramp) instigar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (oorzaak) desencadear (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) trazer a tona (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (oorzaak) causar (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (opstand) incitar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) causar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) causar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (ramp) levar a (v) (ramp)
veroorzaken (v) (schade) incitar (v) (schade)
veroorzaken (v) (algemeen) ocasionar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) ocasionar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (opstand) instigar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) dar início (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (oorzaak) provocar (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (oorzaak) começar (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (ramp) começar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (schade) trazer a tona (v) (schade)
veroorzaken (v) (algemeen) trazer (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) desencadear (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (algemeen) acarretar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) levar a (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (ramp) criar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (ramp) desencadear (v) (ramp)
veroorzaken (v) (opstand) começar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) acarretar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (algemeen) instigar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (opstand) desencadear (v) (opstand)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) começar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (reactie) causar (v) (reactie)
veroorzaken (v) (algemeen) dar início (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (schade) provocar (v) (schade)
veroorzaken (v) (algemeen) causar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) incitar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) ocasionar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (opstand) levar a (v) (opstand)
veroorzaken (v) (reactie) provocar (v) (reactie)
veroorzaken (v) (oorzaak) criar (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (opstand) dar início (v) (opstand)
veroorzaken (v) (ramp) acarretar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) criar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (schade) começar (v) (schade)
veroorzaken (v) (oorzaak) trazer a tona (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) provocar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (schade) desencadear (v) (schade)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) trazer (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (ramp) causar (v) (ramp)
veroorzaken (v) (schade) criar (v) (schade)
veroorzaken (v) (algemeen) desencadear (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (algemeen) começar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (ramp) trazer (v) (ramp)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) instigar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (oorzaak) dar início (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) trazer (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) trazer a tona (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (opstand) provocar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) instigar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (teweegbrengen) provocar (v) (teweegbrengen)
veroorzaken (v) (algemeen) incitar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (opstand) ocasionar (v) (opstand)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) levar a (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (oorzaak) ocasionar (v) (oorzaak)
veroorzaken (v) (moeilijkheden) criar (v) (moeilijkheden)
veroorzaken (v) (ramp) dar início (v) (ramp)
veroorzaken (v) (schade) trazer (v) (schade)
veroorzaken (v) (algemeen) criar (v) (algemeen)
veroorzaken (v) (reactie) desencadear (v) (reactie)
veroorzaken (v) (opstand) trazer a tona (v) (opstand)
veroorzaken (v) (algemeen) provocar (v) (algemeen)
Veroorzaken Voorbeelden7 voorbeelden gevonden
een breuk veroorzaken tussen repartir
een breuk veroorzaken tussen dividir
kortsluiting veroorzaken causar curto-circuito
kortsluiting veroorzaken curto-circuitar
reflatie veroorzaken reflacionar
verdriet veroorzaken entristecer
verdriet veroorzaken desolar
Vertalen Veroorzaken in andere talen
Vertalen veroorzaken in Engels
Vertalen veroorzaken in Duits
Vertalen veroorzaken in Frans
Vertalen veroorzaken in Italiaans
Vertalen veroorzaken in Spaans
Vertalen veroorzaken in Sloveens
Vertalen veroorzaken in Pools
Vertalen veroorzaken in Tsjechisch