aanpakken
(v)
(probleem)
|
attaccare
(v)
(probleem)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
attaccando
attaccano
attacchi
attaccavano
attaccavi
|
aanpakken
(v)
(persoon)
|
trattare
(v)
(persoon)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
trattando
trattano
tratti
trattavano
trattavi
|
aanpakken
(v)
(algemeen)
|
mettersi di buona lena
(v)
(algemeen)
|
aanpakken
(v)
(algemeen)
|
attaccare
(v)
(algemeen)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
attaccando
attaccano
attacchi
attaccavano
attaccavi
|
aanpakken
(v)
(situatie)
|
attaccare
(v)
(situatie)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
attaccando
attaccano
attacchi
attaccavano
attaccavi
|
aanpakken
(v)
(situatie)
|
trattare
(v)
(situatie)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
trattando
trattano
tratti
trattavano
trattavi
|
aanpakken
(v)
(mensen)
|
dire due parole a
(v)
(mensen)
|
aanpakken
(v)
(situatie)
|
affrontare
(v)
(situatie)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
affrontando
affrontano
affronti
affrontavano
affrontavi
|
aanpakken
(v)
(probleem)
|
occuparsi di
(v)
(probleem)
|
aanpakken
(v)
(persoon)
|
occuparsi di
(v)
(persoon)
|
aanpakken
(v)
(probleem)
|
affrontare
(v)
(probleem)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
affrontando
affrontano
affronti
affrontavano
affrontavi
|
aanpakken
(v)
(situatie)
|
occuparsi di
(v)
(situatie)
|
aanpakken
(v)
(algemeen)
|
affrontare
(v)
(algemeen)
|
aangepakt
pakt aan
pakken aan
pakten aan
pakte aan
|
affrontando
affrontano
affronti
affrontavano
affrontavi
|