aankondigen
(v)
(adverteren)
|
essere il preludio di
(v)
(adverteren)
|
aankondigen
(v)
(begin)
|
pubblicizzare
(v)
(begin)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
pubblicizzando
pubblicizzano
pubblicizzi
pubblicizzavano
pubblicizzavi
|
aankondigen
(v)
(begin)
|
rendere noto
(v)
(begin)
|
aankondigen
(v)
(waarschuwing)
|
annunciare
(v)
(waarschuwing)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annunciando
annunci
annunciano
annunciavano
annunciavi
|
aankondigen
(v)
(algemeen)
|
prefigurare
(v)
(algemeen)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
prefigurando
prefigurano
prefiguri
prefiguravano
prefiguravi
|
aankondigen
(v)
(algemeen)
|
presagire
(v)
(algemeen)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
presagendo
presagisci
presagiscono
presagivano
presagivi
|
aankondigen
(v)
(adverteren)
|
rendere noto
(v)
(adverteren)
|
aankondigen
(v)
(algemeen)
|
annunciare
(v)
(algemeen)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annunciando
annunci
annunciano
annunciavano
annunciavi
|
aankondigen
(v)
(toekomst)
|
far presagire
(v)
(toekomst)
|
aankondigen
(v)
(algemeen)
|
pubblicizzare
(v)
(algemeen)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
pubblicizzando
pubblicizzano
pubblicizzi
pubblicizzavano
pubblicizzavi
|
aankondigen
(v)
(adverteren)
|
pubblicizzare
(v)
(adverteren)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
pubblicizzando
pubblicizzano
pubblicizzi
pubblicizzavano
pubblicizzavi
|
aankondigen
(v)
(waarschuwing)
|
prefigurare
(v)
(waarschuwing)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
prefigurando
prefigurano
prefiguri
prefiguravano
prefiguravi
|
aankondigen
(v)
(waarschuwing)
|
essere il preludio di
(v)
(waarschuwing)
|
aankondigen
(v)
(waarschuwing)
|
presagire
(v)
(waarschuwing)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
presagendo
presagisci
presagiscono
presagivano
presagivi
|
aankondigen
(v)
(algemeen)
|
rendere noto
(v)
(algemeen)
|
aankondigen
(v)
(begin)
|
annunciare
(v)
(begin)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annunciando
annunci
annunciano
annunciavano
annunciavi
|
aankondigen
(v)
(Periode)
|
inaugurare
(v)
(Periode)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
inaugurando
inaugurano
inauguri
inauguravano
inauguravi
|
aankondigen
(v)
(waarschuwing)
|
pubblicizzare
(v)
(waarschuwing)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
pubblicizzando
pubblicizzano
pubblicizzi
pubblicizzavano
pubblicizzavi
|
aankondigen
(v)
(adverteren)
|
prefigurare
(v)
(adverteren)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
prefigurando
prefigurano
prefiguri
prefiguravano
prefiguravi
|
aankondigen
(v)
(begin)
|
essere il preludio di
(v)
(begin)
|
aankondigen
(v)
(radio - televisie)
|
annunciare
(v)
(radio - televisie)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annunciando
annunci
annunciano
annunciavano
annunciavi
|
aankondigen
(v)
(adverteren)
|
presagire
(v)
(adverteren)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
presagendo
presagisci
presagiscono
presagivano
presagivi
|
aankondigen
(v)
(waarschuwing)
|
rendere noto
(v)
(waarschuwing)
|
aankondigen
(v)
(algemeen)
|
essere il preludio di
(v)
(algemeen)
|
aankondigen
(v)
(begin)
|
prefigurare
(v)
(begin)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
prefigurando
prefigurano
prefiguri
prefiguravano
prefiguravi
|
aankondigen
(v)
(begin)
|
presagire
(v)
(begin)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
presagendo
presagisci
presagiscono
presagivano
presagivi
|
aankondigen
(v)
(radio - televisie)
|
rendere noto
(v)
(radio - televisie)
|
aankondigen
(v)
(adverteren)
|
annunciare
(v)
(adverteren)
|
aangekondigd
kondigen aan
kondigt aan
kondigden aan
kondigde aan
|
annunciando
annunci
annunciano
annunciavano
annunciavi
|