Verbinden — Nederlandse Frans vertaling92 vertalingen gevonden

verbinden (n) (n) (combinatie) mélange (m) (n) (combinatie)
verbinden (n) (n) (combinatie) combinaison (f) (n) (combinatie)
verbinden (n) (n) (geneeskunde) bandage (m) (n) (geneeskunde)
verbinden (n) (n) (combinatie) assemblage (m) (n) (combinatie)
verbinden (n) (n) (geneeskunde) pansement (m) (n) (geneeskunde)
verbinden (n) (n) (combinatie) union (f) (n) (combinatie)
verbinden (n) (n) (combinatie) association (f) (n) (combinatie)
verbinden (n) (v) (plaats) relier (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Idee) lier (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (sanitair) raccorder (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (plaats) connecter (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Familie) connecter (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (telefoon) joindre (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Familie) panser (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (plaats) unir (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Familie) passer (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (plaats) mettre en communication avec (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Familie) rattacher (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (Idee) unir (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (Idee) relier (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) passer (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (telefoon) raccorder (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (sanitair) joindre (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) associer (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (Familie) lier (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (telefoon) panser (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (telefoon) mettre en communication avec (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Verband) relier (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (Idee) mettre en communication avec (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) relier (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) rattacher (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (plaats) lier (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Idee) passer (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) connecter (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (sanitair) unir (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (Idee) joindre (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (Verband) panser (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (telefoon) mettre en communication (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Familie) associer (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) mettre en communication avec (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (telefoon) rattacher (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Idee) mettre en communication (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (telefoon) relier (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (plaats) raccorder (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (belofte) lier (v) (belofte)
verbinden (n) (v) (Idee) raccorder (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (telefoon) connecter (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (sanitair) panser (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (Verband) lier (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (Verband) passer (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (telefoon) passer (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Familie) mettre en communication (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (Familie) relier (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (Familie) mettre en communication avec (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (plaats) rattacher (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) lier (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) panser (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) joindre (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (Verband) unir (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (plaats) joindre (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Idee) associer (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) unir (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (telefoon) associer (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Verband) associer (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (plaats) mettre en communication (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) raccorder (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (Idee) rattacher (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (sanitair) lier (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (telefoon) lier (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (Verband) raccorder (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (Idee) connecter (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (Verband) connecter (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (Familie) joindre (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (Idee) panser (v) (Idee)
verbinden (n) (v) (Verband) mettre en communication (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (plaats) panser (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (Verband) mettre en communication avec (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (Verband) rattacher (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (telefoon) unir (v) (telefoon)
verbinden (n) (v) (sanitair) connecter (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (plaats) passer (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (sanitair) rattacher (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (Familie) unir (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (Familie) raccorder (v) (Familie)
verbinden (n) (v) (Verband) joindre (v) (Verband)
verbinden (n) (v) (plaats) associer (v) (plaats)
verbinden (n) (v) (sanitair) mettre en communication (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (sanitair) passer (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (sanitair) associer (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (geneeskunde) mettre en communication (v) (geneeskunde)
verbinden (n) (v) (sanitair) relier (v) (sanitair)
verbinden (n) (v) (sanitair) mettre en communication avec (v) (sanitair)
Verbinden Voorbeelden4 voorbeelden gevonden
in de echt verbinden marier
in de echt verbinden unir
stevig verbinden maintenir avec une sangle
stevig verbinden bander
Vertalen Verbinden in andere talen
Vertalen verbinden in Engels
Vertalen verbinden in Duits
Vertalen verbinden in Italiaans
Vertalen verbinden in Spaans
Vertalen verbinden in Portugees
Vertalen verbinden in Sloveens
Vertalen verbinden in Pools
Vertalen verbinden in Tsjechisch