teruglopen (v) (algemeen) | s'estomper (v) (algemeen) |
teruglopen (v) (afnemen) | décroître (v) (afnemen) |
teruglopen (v) (interesseren) | diminuer (v) (interesseren) |
teruglopen (v) (interesseren) | décroître (v) (interesseren) |
teruglopen (v) (algemeen) | reculer (v) (algemeen) |
teruglopen (v) (algemeen) | s'éloigner (v) (algemeen) |
teruglopen (v) (interesseren) | aller en diminuant (v) (interesseren) |
teruglopen (v) (interesseren) | s'estomper (v) (interesseren) |
teruglopen (v) (interesseren) | reculer (v) (interesseren) |
teruglopen (v) (afnemen) | diminuer (v) (afnemen) |
teruglopen (v) (afnemen) | aller en diminuant (v) (afnemen) |
teruglopen (v) (interesseren) | s'éloigner (v) (interesseren) |
teruglopen (v) (algemeen) | aller en diminuant (v) (algemeen) |
teruglopen (v) (afnemen) | s'estomper (v) (afnemen) |