schokken
(n)
(n)
(hobbelen)
|
secousse
(f)
(n)
(hobbelen)
|
schokken
(n)
(n)
(hobbelen)
|
cahotement
(m)
(n)
(hobbelen)
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
exciter la pitié
(v)
(gevoelens)
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
choquer
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient choqué
aies choqué
choque
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
toucher
(m)
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient touché
aies touché
touche
|
schokken
(n)
(v)
(beweging)
|
tressauter
(v)
(beweging)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient tressauté
aies tressauté
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
consterner
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient consterné
aies consterné
consterne
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
offenser
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient offensé
aies offensé
offense
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
émouvoir
(v)
(gevoelens)
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
horrifier
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient horrifié
aies horrifié
horrifie
|
schokken
(n)
(v)
(gebouw)
|
être ébranlé
(v)
(gebouw)
|
schokken
(n)
(v)
(gebouw)
|
trembler
(v)
(gebouw)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient tremblé
aies tremblé
tremble
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
ébranler
(v)
(gevoelens)
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
secouer
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient secoué
aies secoué
secoue
|
schokken
(n)
(v)
(gevoelens)
|
bouleverser
(v)
(gevoelens)
|
geschokt
schokken
schokt
schokte
schokten
|
aient bouleversé
aies bouleversé
bouleverse
|