voortduren
(v)
(intransitief)
|
persistir
(v)
(intransitief)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
persistido
persisten
persistes
persistían
persistías
|
voortduren
(v)
(pijn)
|
durar
(v)
(pijn)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
durado
duran
duras
durabas
duraban
|
voortduren
(v)
(intransitief)
|
tardar
(v)
(intransitief)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
tardado
tardas
tardan
tardabas
tardaban
|
voortduren
(v)
(intransitief)
|
continuar
(v)
(intransitief)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
continuado
contin as
contin an
continuabas
continuaban
|
voortduren
(v)
(pijn)
|
tardar
(v)
(pijn)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
tardado
tardas
tardan
tardabas
tardaban
|
voortduren
(v)
(pijn)
|
continuar
(v)
(pijn)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
continuado
contin as
contin an
continuabas
continuaban
|
voortduren
(v)
(tijd)
|
extenderse
(v)
(tijd)
|
voortduren
(v)
(tijd)
|
prolongarse
(v)
(tijd)
|
voortduren
(v)
(intransitief)
|
durar
(v)
(intransitief)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
durado
duran
duras
durabas
duraban
|
voortduren
(v)
(pijn)
|
persistir
(v)
(pijn)
|
voortgeduurd
duren voort
duurden voort
|
persistido
persisten
persistes
persistían
persistías
|