toeschrijven
(v)
(toekennen)
|
zuweisen
(v)
(toekennen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
zugewiesen
weist zu
weisen zu
wiesen zu
wiesest zu
weis(e) zu
|
toeschrijven
(v)
(algemeen)
|
kreditieren
(v)
(algemeen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
kreditiert
kreditierst
kreditieren
kreditierten
kreditiertest
kreditiere
|
toeschrijven
(v)
(toekennen)
|
beilegen
(v)
(toekennen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
beigelegt
legen bei
legst bei
legten bei
legtest bei
leg(e) bei
|
toeschrijven
(v)
(toekennen)
|
zuschreiben
(v)
(toekennen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
zugeschrieben
schreiben zu
schreibst zu
schrieben zu
schriebst zu
schreib(e) zu
|
toeschrijven
(v)
(toekennen)
|
beimessen
(v)
(toekennen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
beigemessen
messen bei
misst bei
maßen bei
maßest bei
miss bei
|
toeschrijven
(v)
(algemeen)
|
gutschreiben
(v)
(algemeen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
gutgeschrieben
schreibst gut
schreiben gut
schriebst gut
schrieben gut
schreib(e) gut
|
toeschrijven
(v)
(toekennen)
|
zuerkennen
(v)
(toekennen)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
zuerkannt
erkennen zu
erkennst zu
erkannten zu
erkanntest zu
erkenne zu
|
toeschrijven
(v)
(Schuld)
|
zuschreiben
(v)
(Schuld)
|
toegeschreven
schrijven toe
schrijft toe
schreven toe
schreef toe
|
zugeschrieben
schreiben zu
schreibst zu
schrieben zu
schriebst zu
schreib(e) zu
|