Schenken — vertaling Nederlandse Duits. Vertalen Schenken in Duits

schenken (n) (n) (geven)	Verleihung (f) (n) (geven)
schenken (n) (v) (Geschenk)	schenken (v) (Geschenk)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	geschenkt schenkst schenken schenktest schenkten schenk(e)
schenken (n) (v) (bijdragen)	beitragen (v) (bijdragen)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	beigetragen trägst bei tragen bei trugst bei trugen bei trag(e) bei
schenken (n) (v) (Geschenk)	geben (v) (Geschenk)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	gegeben geben gibst gabst gaben gib
schenken (n) (v) (bijdragen)	spenden (v) (bijdragen)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	gespendet spendest spenden spendetest spendeten spende
schenken (n) (v) (verlenen)	schenken (v) (verlenen)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	geschenkt schenkst schenken schenktest schenkten schenk(e)
schenken (n) (v) (verlenen)	erteilen (v) (verlenen)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	erteilt erteilst erteilen erteiltest erteilten erteil(e)
schenken (n) (v) (titel)	verleihen (v) (titel)
geschonken schenken schenkt schonk schonken	verliehen verleihen verleihst verliehen verliehst verleih(e)
schenken (n) (v) (verlenen)	gewähren (v) (verlenen)

Schenken Voorbeelden4 voorbeelden gevonden

Vertalen Schenken in andere talen

Schenken — Nederlandse Duits vertaling9 vertalingen gevonden