geven
(v)
(voorwerp)
|
geben
(v)
(voorwerp)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gegeben
geben
gibst
gabst
gaben
gib
|
geven
(v)
(landbouw)
|
tragen
(v)
(landbouw)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
getragen
tragen
trägst
trugst
trugen
trag(e)
|
geven
(v)
(Geschenk)
|
geben
(v)
(Geschenk)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gegeben
geben
gibst
gabst
gaben
gib
|
geven
(v)
(spelen - kaarten)
|
geben
(v)
(spelen - kaarten)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gegeben
geben
gibst
gabst
gaben
gib
|
geven
(v)
(overhandigen)
|
geben
(v)
(overhandigen)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gegeben
geben
gibst
gabst
gaben
gib
|
geven
(v)
(Geschenk)
|
schenken
(v)
(Geschenk)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
geschenkt
schenkst
schenken
schenktest
schenkten
schenk(e)
|
geven
(v)
(voorwerpen)
|
reichen
(v)
(voorwerpen)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gereicht
reichen
reichst
reichten
reichtest
reich(e)
|
geven
(v)
(voldoening)
|
beibringen
(v)
(voldoening)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
beigebracht
bringen bei
bringst bei
brachten bei
brachtest bei
bring(e) bei
|
geven
(v)
(algemeen)
|
geben
(v)
(algemeen)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gegeben
geben
gibst
gabst
gaben
gib
|
geven
(v)
(voorwerp)
|
reichen
(v)
(voorwerp)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gereicht
reichen
reichst
reichten
reichtest
reich(e)
|
geven
(v)
(wiskunde)
|
lassen
(v)
(wiskunde)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gelassen
lässt
lassen
ließest
ließen
lass
|
geven
(v)
|
geben
(v)
|
gegeven
geeft
geven
gaven
gaf
|
gegeben
geben
gibst
gabst
gaben
gib
|