gemakkelijk (a) (eenvoudig) | simpel (a) (eenvoudig) |
gemakkelijk (a) (eenvoudig) | einfach (a) (eenvoudig) |
gemakkelijk (a) | leicht (a) |
gemakkelijk (a) (eenvoudig) | nicht schwer (a) (eenvoudig) |
gemakkelijk (a) (eenvoudig) | leicht (a) (eenvoudig) |
gemakkelijk (o) (moeiteloos) | einfach (o) (moeiteloos) |
gemakkelijk (o) (moeiteloos) | problemlos (o) (moeiteloos) |
gemakkelijk (o) (moeiteloos) | leicht (o) (moeiteloos) |
gemakkelijk (o) (algemeen) | leicht (o) (algemeen) |
gemakkelijk demonteerbaar | leicht auseinander zu nehmen |
gemakkelijk demonteerbaar | leicht demontierbar |
gemakkelijk ongelukken krijgend | unfallträchtig |
het leven gemakkelijk opnemen | sich nicht übernehmen |