bouwen
(n)
(n)
(activiteit)
|
bauen
(n)
(n)
(activiteit)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
gebaut
baust
bauen
bauten
bautest
bau(e)
|
bouwen
(n)
(n)
(activiteit)
|
Bau
(m)
(n)
(activiteit)
|
bouwen
(n)
(v)
(opbouwen)
|
erbauen
(v)
(opbouwen)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
erbaut
erbaust
erbauen
erbauten
erbautest
erbau(e)
|
bouwen
(n)
(v)
(fabriceren)
|
fertigen
(v)
(fabriceren)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
gefertigt
fertigen
fertigst
fertigten
fertigtest
fertig(e)
|
bouwen
(n)
(v)
(opbouwen)
|
bauen
(v)
(opbouwen)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
gebaut
baust
bauen
bauten
bautest
bau(e)
|
bouwen
(n)
(v)
(fabriceren)
|
herstellen
(v)
(fabriceren)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
hergestellt
stellen her
stellst her
stellten her
stelltest her
stell(e) her
|
bouwen
(n)
(v)
(fabriceren)
|
produzieren
(v)
(fabriceren)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
produziert
produzierst
produzieren
produziertest
produzierten
produziere
|
bouwen
(n)
(v)
(fabriceren)
|
anfertigen
(v)
(fabriceren)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
angefertigt
fertigen an
fertigst an
fertigtest an
fertigten an
fertig(e) an
|
bouwen
(n)
(v)
|
bauen
(v)
|
gebouwd
bouwt
bouwen
bouwden
bouwde
|
gebaut
baust
bauen
bauten
bautest
bau(e)
|