bewijzen (v) (een bewijs zijn) | beweisen (v) (een bewijs zijn) |
bewijzen (v) (aantonen) | demonstrieren (v) (aantonen) |
bewijzen (v) (een bewijs zijn) | ein Beweis sein (v) (een bewijs zijn) |
bewijzen (v) (aantonen) | beweisen (v) (aantonen) |
bewijzen (v) (waarheid) | erhärten (v) (waarheid) |
bewijzen (v) (algemeen) | beweisen (v) (algemeen) |
bewijzen (v) (rechten) | beweisen (v) (rechten) |
eer bewijzen aan | jemandem den schuldigen Tribut zollen |
eer bewijzen aan | huldigen |