behouden (a) (gevaar) | wohlbehalten (a) (gevaar) |
behouden (a) (gevaar) | unversehrt (a) (gevaar) |
behouden (a) (ongeval) | unversehrt (a) (ongeval) |
behouden (a) (ongeval) | unverletzt (a) (ongeval) |
behouden (v) (bezit) | behalten (v) (bezit) |
behouden (v) | gaumen (v) |
behouden (v) (betrekkingen) | beibehalten (v) (betrekkingen) |
behouden (v) (betrekkingen) | behalten (v) (betrekkingen) |
behouden (v) | aufbewahren (v) |