karakteristiek (f) (n) (persoon) | särdrag (n) (n) (persoon) |
karakteristiek (f) (n) (kwaliteit) | särdrag (n) (n) (kwaliteit) |
karakteristiek (f) (n) (kwaliteit) | drag (n) (n) (kwaliteit) |
karakteristiek (f) (n) (persoon) | drag (n) (n) (persoon) |
karakteristiek (f) (a) (eigenschap) | karaktäristisk (a) (eigenschap) |
karakteristiek (f) (a) (eigenschap) | distinkt (a) (eigenschap) |
karakteristiek (f) (a) (eigenschap) | särskiljande (a) (eigenschap) |
karakteristiek (f) (a) (eigenschap) | typisk (a) (eigenschap) |
karakteristiek (f) (o) (kenmerkend) | karaktäristiskt (o) (kenmerkend) |
karakteristiek (f) (o) (kenmerkend) | typiskt (o) (kenmerkend) |
karakteristiek (f) (o) (kenmerkend) | särskilt (o) (kenmerkend) |
karakteristiek zijn voor | utmärka |
karakteristiek zijn voor | känneteckna |
karakteristiek zijn voor | karakterisera |