doorgeven (v) (bekwaamheid) | överlämna (v) (bekwaamheid) |
doorgeven (v) (bekwaamheid) | överlåta (v) (bekwaamheid) |
doorgeven (v) (bekwaamheid) | skicka vidare (v) (bekwaamheid) |
doorgeven (v) (voorwerpen) | överlåta (v) (voorwerpen) |
doorgeven (v) (voorwerpen) | skicka (v) (voorwerpen) |
doorgeven (v) (voorwerpen) | överlämna (v) (voorwerpen) |
doorgeven (v) (voorwerpen) | skicka vidare (v) (voorwerpen) |