accepteren
(v)
(aannemen)
|
godta
(v)
(aannemen)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
godtagen
godtar
godtar
godtog
godtog
|
accepteren
(v)
(aanvaarden)
|
acceptera
(v)
(aanvaarden)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
accepterad
accepterar
accepterar
accepterade
accepterade
|
accepteren
(v)
(aannemen)
|
motta
(v)
(aannemen)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
mottagen
tar emot
tar emot
tog emot
tog emot
|
accepteren
(v)
(aanvaarden)
|
ta emot
(v)
(aanvaarden)
|
accepteren
(v)
(aannemen)
|
acceptera
(v)
(aannemen)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
accepterad
accepterar
accepterar
accepterade
accepterade
|
accepteren
(v)
(aanvaarden)
|
motta
(v)
(aanvaarden)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
mottagen
tar emot
tar emot
tog emot
tog emot
|
accepteren
(v)
(aannemen)
|
ta emot
(v)
(aannemen)
|
accepteren
(v)
(bankwezen)
|
lösa in
(v)
(bankwezen)
|
accepteren
(v)
(aanvaarden)
|
godta
(v)
(aanvaarden)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
godtagen
godtar
godtar
godtog
godtog
|
accepteren
(v)
(bankwezen)
|
inkassera
(v)
(bankwezen)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
inkasserad
kasserar in
kasserar in
kasserade in
kasserade in
|
accepteren
(v)
(bankwezen)
|
honorera
(v)
(bankwezen)
|
geaccepteerd
accepteert
accepteren
accepteerde
accepteerden
|
honorerad
honorerar
honorerar
honorerade
honorerade
|