verantwoorden (v) (verdedigen) | explicar (v) (verdedigen) |
verantwoorden (v) (verklaren) | dar uma boa razão para (v) (verklaren) |
verantwoorden (v) (verklaren) | explicar satisfatoriamente (v) (verklaren) |
verantwoorden (v) (verdedigen) | justificar (v) (verdedigen) |
verantwoorden (v) (verdedigen) | explicar satisfatoriamente (v) (verdedigen) |
verantwoorden (v) (verdedigen) | dar uma boa razão para (v) (verdedigen) |
verantwoorden (v) (verklaren) | explicar (v) (verklaren) |
verantwoorden (v) (verklaren) | justificar (v) (verklaren) |
zich verantwoorden voor | explicar-se por |
zich verantwoorden voor | justificar-se por |
zich verantwoorden voor | dar conta de |
zich verantwoorden | dar conta de |
zich verantwoorden | dar explicações |