uitstaan (v) (geestestoestand) | ter estômago para (v) (geestestoestand) |
uitstaan (v) (geestestoestand) | tolerar (v) (geestestoestand) |
uitstaan (v) (persoon) | suportar (v) (persoon) |
uitstaan (v) (persoon) | agüentar (v) (persoon) |
uitstaan (v) (geestestoestand) | suportar (v) (geestestoestand) |
uitstaan (v) (geestestoestand) | aturar (v) (geestestoestand) |
uitstaan (v) (geestestoestand) | agüentar (v) (geestestoestand) |