uitspreiden
(v)
(ten toon spreiden)
|
dispor
(v)
(ten toon spreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
disposto
dispõem
dispões
dispunham
dispunhas
|
uitspreiden
(v)
(ten toon spreiden)
|
abrir
(v)
(ten toon spreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
aberto
abrem
abres
abriam
abrias
|
uitspreiden
(v)
(vleugels)
|
mostrar
(v)
(vleugels)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
mostrado
mostram
mostras
mostravam
mostravas
|
uitspreiden
(v)
(verspreiden)
|
difundir
(v)
(verspreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
difundido
difundem
difundes
difundiam
difundias
|
uitspreiden
(v)
(vleugels)
|
dispor
(v)
(vleugels)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
disposto
dispõem
dispões
dispunham
dispunhas
|
uitspreiden
(v)
(vleugels)
|
expor
(v)
(vleugels)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
exposto
expõem
expões
expunham
expunhas
|
uitspreiden
(v)
(algemeen)
|
abrir
(v)
(algemeen)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
aberto
abrem
abres
abriam
abrias
|
uitspreiden
(v)
(voorwerp)
|
mostrar
(v)
(voorwerp)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
mostrado
mostram
mostras
mostravam
mostravas
|
uitspreiden
(v)
(ten toon spreiden)
|
mostrar
(v)
(ten toon spreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
mostrado
mostram
mostras
mostravam
mostravas
|
uitspreiden
(v)
(algemeen)
|
espalhar
(v)
(algemeen)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
espalhado
espalham
espalhas
espalhavam
espalhavas
|
uitspreiden
(v)
(vleugels)
|
abrir
(v)
(vleugels)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
aberto
abrem
abres
abriam
abrias
|
uitspreiden
(v)
(ten toon spreiden)
|
estender
(v)
(ten toon spreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
estendido
estendem
estendes
estendiam
estendias
|
uitspreiden
(v)
(verspreiden)
|
espalhar
(v)
(verspreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
espalhado
espalham
espalhas
espalhavam
espalhavas
|
uitspreiden
(v)
(vleugels)
|
estender
(v)
(vleugels)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
estendido
estendem
estendes
estendiam
estendias
|
uitspreiden
(v)
(ten toon spreiden)
|
expor
(v)
(ten toon spreiden)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
exposto
expõem
expões
expunham
expunhas
|
uitspreiden
(v)
(voorwerp)
|
abrir
(v)
(voorwerp)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
aberto
abrem
abres
abriam
abrias
|
uitspreiden
(v)
(voorwerp)
|
estender
(v)
(voorwerp)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
estendido
estendem
estendes
estendiam
estendias
|
uitspreiden
(v)
(voorwerp)
|
dispor
(v)
(voorwerp)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
disposto
dispõem
dispões
dispunham
dispunhas
|
uitspreiden
(v)
(voorwerp)
|
expor
(v)
(voorwerp)
|
uitgespreid
spreidt uit
spreiden uit
spreidden uit
spreidde uit
|
exposto
expõem
expões
expunham
expunhas
|