ophalen
(v)
(persoon)
|
prendere
(v)
(persoon)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
prendendo
prendi
prendono
prendevano
prendevi
|
ophalen
(v)
(persoon)
|
ritirare
(v)
(persoon)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
ritirando
ritirano
ritiri
ritiravano
ritiravi
|
ophalen
(v)
(toespraak)
|
rifriggere
(v)
(toespraak)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
rifriggendo
rifriggi
rifriggono
rifriggevano
rifriggevi
|
ophalen
(v)
(voorwerpen)
|
passare a prendere
(v)
(voorwerpen)
|
ophalen
(v)
(kennis)
|
ripassare
(v)
(kennis)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
ripassando
ripassano
ripassi
ripassavano
ripassavi
|
ophalen
(v)
(voorwerpen)
|
ritirare
(v)
(voorwerpen)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
ritirando
ritirano
ritiri
ritiravano
ritiravi
|
ophalen
(v)
(persoon)
|
andare a prendere
(v)
(persoon)
|
ophalen
(v)
(voorwerpen)
|
venire a prendere
(v)
(voorwerpen)
|
ophalen
(v)
(kennis)
|
rinfrescare
(v)
(kennis)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
rinfrescando
rinfrescano
rinfreschi
rinfrescavano
rinfrescavi
|
ophalen
(v)
(voorwerpen)
|
andare a prendere
(v)
(voorwerpen)
|
ophalen
(v)
(voorwerpen)
|
prendere
(v)
(voorwerpen)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
prendendo
prendi
prendono
prendevano
prendevi
|
ophalen
(v)
(persoon)
|
venire a prendere
(v)
(persoon)
|
ophalen
(v)
(toespraak)
|
rimasticare
(v)
(toespraak)
|
opgehaald
haalt op
halen op
haalde op
haalden op
|
rimasticando
rimasticano
rimastichi
rimasticavano
rimasticavi
|
ophalen
(v)
(persoon)
|
passare a prendere
(v)
(persoon)
|