helpen
(v)
(van nut zijn)
|
giovare
(v)
(van nut zijn)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
giovando
giovano
giovi
giovavano
giovavi
|
helpen
(v)
(bijstaan)
|
assistere
(v)
(bijstaan)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
assistendo
assisti
assistono
assistevano
assistevi
|
helpen
(v)
(algemeen)
|
fare
(v)
(algemeen)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
facendo
fai
fanno
facevano
facevi
|
helpen
(v)
(iemands fout zijn)
|
fare
(v)
(iemands fout zijn)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
facendo
fai
fanno
facevano
facevi
|
helpen
(v)
(algemeen)
|
assistere
(v)
(algemeen)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
assistendo
assisti
assistono
assistevano
assistevi
|
helpen
(v)
(van nut zijn)
|
servire
(v)
(van nut zijn)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
servendo
servi
servono
servivano
servivi
|
helpen
(v)
(algemeen)
|
aiutare
(v)
(algemeen)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
aiutando
aiutano
aiuti
aiutavano
aiutavi
|
helpen
(v)
(bijstaan)
|
aiutare
(v)
(bijstaan)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
aiutando
aiutano
aiuti
aiutavano
aiutavi
|
helpen
(v)
(algemeen)
|
impedire
(v)
(algemeen)
|
geholpen
helpen
helpt
hielp
hielpen
|
impedendo
impedisci
impediscono
impedivano
impedivi
|
helpen
(v)
(van nut zijn)
|
essere di vantaggio
(v)
(van nut zijn)
|
helpen
(v)
(van nut zijn)
|
essere utile
(v)
(van nut zijn)
|