bloeien
(n)
(n)
(plantkunde)
|
fioritura
(f)
(n)
(plantkunde)
|
bloeien
(n)
(n)
(plantkunde)
|
fiorire
(m)
(n)
(plantkunde)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
fiorendo
fiorisci
fioriscono
fiorivano
fiorivi
|
bloeien
(n)
(v)
(plantkunde)
|
fiorire
(m)
(v)
(plantkunde)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
fiorendo
fiorisci
fioriscono
fiorivano
fiorivi
|
bloeien
(n)
(v)
(plantkunde)
|
prosperare
(v)
(plantkunde)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
prosperando
prosperano
prosperi
prosperavano
prosperavi
|
bloeien
(n)
(v)
(plant)
|
crescere bene
(v)
(plant)
|
bloeien
(n)
(v)
(handel)
|
essere fiorente
(v)
(handel)
|
bloeien
(n)
(v)
(plant)
|
prosperare
(v)
(plant)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
prosperando
prosperano
prosperi
prosperavano
prosperavi
|
bloeien
(n)
(v)
(handel)
|
sbocciare
(v)
(handel)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
sbocciando
sbocci
sbocciano
sbocciavano
sbocciavi
|
bloeien
(n)
(v)
(handel)
|
crescere bene
(v)
(handel)
|
bloeien
(n)
(v)
(plant)
|
fiorire
(m)
(v)
(plant)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
fiorendo
fiorisci
fioriscono
fiorivano
fiorivi
|
bloeien
(n)
(v)
(plant)
|
sbocciare
(v)
(plant)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
sbocciando
sbocci
sbocciano
sbocciavano
sbocciavi
|
bloeien
(n)
(v)
(gezondheid)
|
crescere bene
(v)
(gezondheid)
|
bloeien
(n)
(v)
(plantkunde)
|
essere fiorente
(v)
(plantkunde)
|
bloeien
(n)
(v)
(handel)
|
prosperare
(v)
(handel)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
prosperando
prosperano
prosperi
prosperavano
prosperavi
|
bloeien
(n)
(v)
(bedrijf)
|
fiorire
(m)
(v)
(bedrijf)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
fiorendo
fiorisci
fioriscono
fiorivano
fiorivi
|
bloeien
(n)
(v)
(bedrijf)
|
essere fiorente
(v)
(bedrijf)
|
bloeien
(n)
(v)
(economie)
|
prosperare
(v)
(economie)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
prosperando
prosperano
prosperi
prosperavano
prosperavi
|
bloeien
(n)
(v)
(bedrijf)
|
sbocciare
(v)
(bedrijf)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
sbocciando
sbocci
sbocciano
sbocciavano
sbocciavi
|
bloeien
(n)
(v)
(bedrijf)
|
crescere bene
(v)
(bedrijf)
|
bloeien
(n)
(v)
(bedrijf)
|
prosperare
(v)
(bedrijf)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
prosperando
prosperano
prosperi
prosperavano
prosperavi
|
bloeien
(n)
(v)
(handel)
|
fiorire
(m)
(v)
(handel)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
fiorendo
fiorisci
fioriscono
fiorivano
fiorivi
|
bloeien
(n)
(v)
(gezondheid)
|
essere fiorente
(v)
(gezondheid)
|
bloeien
(n)
(v)
(economie)
|
andare a gonfie vele
(v)
(economie)
|
bloeien
(n)
(v)
(gezondheid)
|
prosperare
(v)
(gezondheid)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
prosperando
prosperano
prosperi
prosperavano
prosperavi
|
bloeien
(n)
(v)
(plantkunde)
|
sbocciare
(v)
(plantkunde)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
sbocciando
sbocci
sbocciano
sbocciavano
sbocciavi
|
bloeien
(n)
(v)
(plant)
|
essere fiorente
(v)
(plant)
|
bloeien
(n)
(v)
(gezondheid)
|
fiorire
(m)
(v)
(gezondheid)
|
gebloeid
bloeien
bloeit
bloeide
bloeiden
|
fiorendo
fiorisci
fioriscono
fiorivano
fiorivi
|