beloven
(v)
(verplichting)
|
far presagire
(v)
(verplichting)
|
beloven
(v)
(omen)
|
promettere solennemente
(v)
(omen)
|
beloven
(v)
(omen)
|
far presagire
(v)
(omen)
|
beloven
(v)
(omen)
|
preannunciare
(v)
(omen)
|
beloofd
beloven
belooft
beloofde
beloofden
|
preannunciando
preannunci
preannunciano
preannunciavano
preannunciavi
|
beloven
(v)
(verplichting)
|
promettere
(v)
(verplichting)
|
beloofd
beloven
belooft
beloofde
beloofden
|
promettendo
prometti
promettono
promettevano
promettevi
|
beloven
(v)
(verplichting)
|
indicare
(v)
(verplichting)
|
beloofd
beloven
belooft
beloofde
beloofden
|
indicando
indicano
indichi
indicavano
indicavi
|
beloven
(v)
(verplichting)
|
preannunciare
(v)
(verplichting)
|
beloofd
beloven
belooft
beloofde
beloofden
|
preannunciando
preannunci
preannunciano
preannunciavano
preannunciavi
|
beloven
(v)
(omen)
|
promettere
(v)
(omen)
|
beloofd
beloven
belooft
beloofde
beloofden
|
promettendo
prometti
promettono
promettevano
promettevi
|
beloven
(v)
(omen)
|
indicare
(v)
(omen)
|
beloofd
beloven
belooft
beloofde
beloofden
|
indicando
indicano
indichi
indicavano
indicavi
|
beloven
(v)
(verplichting)
|
promettere solennemente
(v)
(verplichting)
|