vastmaken
(v)
(nautisch)
|
lier
(v)
(nautisch)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient lié
aies lié
lie
|
vastmaken
(v)
(vasthechten)
|
amarrer
(v)
(vasthechten)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient amarré
aies amarré
amarre
|
vastmaken
(v)
(vasthechten)
|
attacher
(v)
(vasthechten)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient attaché
aies attaché
attache
|
vastmaken
(v)
(vasthechten)
|
lier
(v)
(vasthechten)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient lié
aies lié
lie
|
vastmaken
(v)
(nautisch)
|
amarrer
(v)
(nautisch)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient amarré
aies amarré
amarre
|
vastmaken
(v)
(nautisch)
|
attacher
(v)
(nautisch)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient attaché
aies attaché
attache
|
vastmaken
(v)
(vasthechten)
|
assurer
(v)
(vasthechten)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient assuré
aies assuré
assure
|
vastmaken
(v)
(vasthechten)
|
fixer
(v)
(vasthechten)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient fixé
aies fixé
fixe
|
vastmaken
(v)
(nautisch)
|
assurer
(v)
(nautisch)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient assuré
aies assuré
assure
|
vastmaken
(v)
(nautisch)
|
fixer
(v)
(nautisch)
|
vastgemaakt
maken vast
maakt vast
maakten vast
maakte vast
|
aient fixé
aies fixé
fixe
|