rijden
(v)
(paardrijden)
|
faire du cheval
(v)
(paardrijden)
|
rijden
(v)
(auto's)
|
conduire une voiture
(v)
(auto's)
|
rijden
(v)
(voertuigen)
|
rouler
(v)
(voertuigen)
|
gereden
rijdt
rijden
reed
reden
|
aient roulé
aies roulé
roule
|
rijden
(v)
(voertuigen)
|
conduire une voiture
(v)
(voertuigen)
|
rijden
(v)
(paardrijden)
|
chevaucher
(v)
(paardrijden)
|
gereden
rijdt
rijden
reed
reden
|
aient chevauché
aies chevauché
chevauche
|
rijden
(v)
(auto's)
|
conduire
(v)
(auto's)
|
gereden
rijdt
rijden
reed
reden
|
aient conduit
aies conduit
conduis
|
rijden
(v)
(auto's)
|
rouler
(v)
(auto's)
|
gereden
rijdt
rijden
reed
reden
|
aient roulé
aies roulé
roule
|
rijden
(v)
(voertuigen)
|
conduire
(v)
(voertuigen)
|
gereden
rijdt
rijden
reed
reden
|
aient conduit
aies conduit
conduis
|