overbrengen (n) (n) (geneeskunde) | propagation (f) (n) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (n) (psychologie) | propagation (f) (n) (psychologie) |
overbrengen (n) (n) (psychologie) | transfert (m) (n) (psychologie) |
overbrengen (n) (n) (psychologie) | transmission (f) (n) (psychologie) |
overbrengen (n) (n) (geneeskunde) | transfert (m) (n) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (n) (geneeskunde) | transmission (f) (n) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | transmettre (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | transfuser (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | passer (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | renseigner sur (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | faire une transfusion de sang (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (geneeskunde) | transfuser (v) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (v) (geneeskunde) | passer (v) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | informer de (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | communiquer (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | faire part de (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | informer (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | mettre au courant de (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (geneeskunde) | communiquer (v) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (v) (geneeskunde) | transmettre (v) (geneeskunde) |
overbrengen (n) (v) (informatie) | aviser de (v) (informatie) |
overbrengen (n) (v) (geneeskunde) | faire une transfusion de sang (v) (geneeskunde) |