opletten (v) (voorzichtig zijn) | se garder (v) (voorzichtig zijn) |
opletten (v) (voorzichtig zijn) | prendre garde (v) (voorzichtig zijn) |
opletten (v) (gevaar) | se défier (v) (gevaar) |
opletten (v) (voorzichtig zijn) | faire attention (v) (voorzichtig zijn) |
opletten (v) (voorzichtig zijn) | se défier (v) (voorzichtig zijn) |
opletten (v) (gevaar) | faire attention (v) (gevaar) |
opletten (v) (voorzichtig zijn) | se méfier (v) (voorzichtig zijn) |
opletten (v) (gevaar) | se garder (v) (gevaar) |
opletten (v) (gevaar) | prendre garde (v) (gevaar) |
opletten (v) (gevaar) | se méfier (v) (gevaar) |
opletten voor | faire attention à |
opletten voor | prendre garde à |
opletten voor | prêter attention à |