besparen (v) (tijd) | épargner (v) (tijd) |
besparen (v) (tijd) | gagner (v) (tijd) |
besparen (v) (moeilijkheden) | économiser (v) (moeilijkheden) |
besparen (v) (tijd) | éviter (v) (tijd) |
besparen (v) (moeilijkheden) | gagner (v) (moeilijkheden) |
besparen (v) (Geld) | gagner (v) (Geld) |
besparen (v) (Geld) | éviter (v) (Geld) |
besparen (v) (tijd) | économiser (v) (tijd) |
besparen (v) (moeilijkheden) | éviter (v) (moeilijkheden) |
besparen (v) (Geld) | épargner (v) (Geld) |
besparen (v) (Geld) | économiser (v) (Geld) |
besparen (v) (moeilijkheden) | épargner (v) (moeilijkheden) |