berokkenen (v) (moeilijkheden) | occasionner (v) (moeilijkheden) |
berokkenen (v) (algemeen) | causer (v) (algemeen) |
berokkenen (v) (moeilijkheden) | provoquer (v) (moeilijkheden) |
berokkenen (v) (moeilijkheden) | causer (v) (moeilijkheden) |
berokkenen (v) (algemeen) | provoquer (v) (algemeen) |
berokkenen (v) (algemeen) | occasionner (v) (algemeen) |
schade berokkenen | faire tort à |
schade berokkenen | nuire à |
schade berokkenen | endommager |