afspreken (v) (plannen) | convenir de (v) (plannen) |
afspreken (v) (plannen) | s'entendre sur (v) (plannen) |
afspreken (v) (plannen) | régler (v) (plannen) |
afspreken (v) (verkiezing) | truquer (v) (verkiezing) |
afspreken (v) (plannen) | arrêter (v) (plannen) |