afpakken (v) (voorwerpen) | déposséder de (v) (voorwerpen) |
afpakken (v) (voorwerpen) | prendre (v) (voorwerpen) |
afpakken (v) (voorwerpen) | décrocher (v) (voorwerpen) |
afpakken (v) (voorwerpen) | descendre (v) (voorwerpen) |
afpakken (v) (voorwerpen) | enlever (v) (voorwerpen) |
afpakken (v) (voorwerpen) | dépendre (v) (voorwerpen) |