achteruitgaan (v) (verslechteren) | dépraver (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | reculer (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (beschaving) | dépraver (v) (beschaving) |
achteruitgaan (v) (persoon) | décliner (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (persoon) | se retirer (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (persoon) | se dégrader (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | péricliter (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | reculer (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (beschaving) | rendre pire (v) (beschaving) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | s'éloigner (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (bekwaamheid) | perdre son adresse (v) (bekwaamheid) |
achteruitgaan (v) (beschaving) | décliner (v) (beschaving) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | détériorer (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | se dégrader (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (beschaving) | détériorer (v) (beschaving) |
achteruitgaan (v) (persoon) | être sur le déclin (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | rendre pire (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | se dégrader (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (beweging) | faire marche arrière (v) (beweging) |
achteruitgaan (v) (persoon) | se détériorer (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | aller à la ruine (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | être sur le déclin (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | reculer (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | aller à la dérive (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | s'éloigner (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (bekwaamheid) | perdre son habileté (v) (bekwaamheid) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | aller à la ruine (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | péricliter (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | se dégrader (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | péricliter (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (persoon) | reculer (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | aller à la dérive (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | régresser (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (persoon) | faire marche arrière (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | décliner (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (beweging) | se retirer (v) (beweging) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | s'éloigner (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (persoon) | aller à la dérive (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | régresser (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (bekwaamheid) | perdre son doigté (v) (bekwaamheid) |
achteruitgaan (v) (persoon) | aller à la ruine (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | se détériorer (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | décliner (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (bedrijf) | être sur le déclin (v) (bedrijf) |
achteruitgaan (v) (beweging) | reculer (v) (beweging) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | aller à la dérive (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | régresser (v) (algemeen) |
achteruitgaan (v) (bekwaamheid) | perdre son savoir-faire (v) (bekwaamheid) |
achteruitgaan (v) (verslechteren) | aller à la ruine (v) (verslechteren) |
achteruitgaan (v) (persoon) | péricliter (v) (persoon) |
achteruitgaan (v) (algemeen) | décliner (v) (algemeen) |