samenbrengen
(v)
(mensen)
|
reunir
(v)
(mensen)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
reunido
re nes
re nen
reunían
reunías
|
samenbrengen
(v)
(informatie)
|
acumular
(v)
(informatie)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
acumulado
acumulas
acumulan
acumulabas
acumulaban
|
samenbrengen
(v)
(verzamelen)
|
acumular
(v)
(verzamelen)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
acumulado
acumulas
acumulan
acumulabas
acumulaban
|
samenbrengen
(v)
(verzamelen)
|
reunir
(v)
(verzamelen)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
reunido
re nes
re nen
reunían
reunías
|
samenbrengen
(v)
(verzamelen)
|
juntar
(v)
(verzamelen)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
juntado
juntas
juntan
juntabas
juntaban
|
samenbrengen
(v)
(mensen)
|
juntar
(v)
(mensen)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
juntado
juntas
juntan
juntabas
juntaban
|
samenbrengen
(v)
(informatie)
|
reunir
(v)
(informatie)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
reunido
re nes
re nen
reunían
reunías
|
samenbrengen
(v)
(informatie)
|
juntar
(v)
(informatie)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
juntado
juntas
juntan
juntabas
juntaban
|
samenbrengen
(v)
(mensen)
|
poner en contacto
(v)
(mensen)
|
samenbrengen
(v)
(verzamelen)
|
poner en contacto
(v)
(verzamelen)
|
samenbrengen
(v)
(mensen)
|
acumular
(v)
(mensen)
|
samengebracht
brengen samen
brengt samen
brachten samen
bracht samen
|
acumulado
acumulas
acumulan
acumulabas
acumulaban
|